windwijzer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

apparaat dat de windrichting aangeeft
Uitspraak
Woordafbreking
  • wind·wij·zer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord windwijzer windwijzers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de windwijzerm

  1. apparaat dat de windrichting aangeeft
    • Op de toren van het gemeentehuis lacht een windwijzer in de vorm van de besnorde Oude Thomas, de stadsmascotte, iedereen tegemoet.[2] 
    • Prominent aan het plein staat hotel 't Lansink: een kloek gebouw met overstekende dakranden en een klokkentoren met windwijzer.[3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf IRIS HERMANS 17 jun. 2014
  3. Volkskrant Mac van Dinther 24 mei 2014,
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be