win terug

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugwinnen

win terug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugwinnen
    • Ik win terug. 
  2. gebiedende wijs van terugwinnen
    • Win terug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugwinnen
    • Win je terug? 


Gangbaarheid