wetten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wetten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wetten			te wetten
	toekomend		zullen wetten			te zullen wetten
voltooid	tegenwoordig		hebben gewet			te hebben gewet
	toekomend		gewet zullen hebben			gewet te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wettend		gewet			ev. wet	mv. verouderd wet	wette
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wet	wet	wet	wet	wet	wetten	wetten	wetten
verleden (o.v.t.)	wette	wette	wette	wette	wette	wetten	wetten	wetten
toekomend (o.t.t.t.)	zal wetten	zult/zal wetten	zult/zal wetten	zult wetten	zal wetten	zullen wetten	zullen wetten	zullen wetten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wetten	zou wetten	zou(dt) wetten	zoudt wetten	zou wetten	zouden wetten	zouden wetten	zouden wetten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gewet	hebt gewet	hebt/heeft gewet	hebt gewet	heeft gewet	hebben gewet	hebben gewet	hebben gewet
verleden (v.v.t.)	had gewet	had gewet	had gewet	hadt gewet	had gewet	hadden gewet	hadden gewet	hadden gewet
toekomend (v.t.t.t.)	zal gewet hebben	zal/zult gewet hebben	zult/zal gewet hebben	zult gewet hebben	zal gewet hebben	zullen gewet hebben	zullen gewet hebben	zullen gewet hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gewet hebben	zou gewet hebben	zou/zoudt gewet hebben	zoudt gewet hebben	zou gewet hebben	zouden gewet hebben	zouden gewet hebben	zouden gewet hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gewet worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gewet				er is gewet
verleden	er werd gewet				er was gewet
toekomend	er zal gewet worden				er zal gewet zijn
voorwaardelijk	er zou gewet worden				er zou gewet zijn
lijdende vorm gewet worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gewet worden			gewet te worden
	toekomend		gewet zullen worden			gewet te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gewet zijn			gewet te zijn
	toekomend		gewet zullen zijn			gewet te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gewet	wordt gewet	wordt gewet	wordt gewet	wordt gewet	worden gewet	worden gewet	worden gewet
verleden (o.v.t.)	werd gewet	werd gewet	werd gewet	werdt gewet	werd gewet	werden gewet	werden gewet	werden gewet
toekomend (o.t.t.t.)	zal gewet worden	zult gewet worden	zult gewet worden	zult gewet worden	zal gewet worden	zullen gewet worden	zullen gewet worden	zullen gewet worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gewet worden	zou gewet worden	zou/zoudt gewet worden	zoudt gewet worden	zou gewet worden	zouden gewet worden	zouden gewet worden	zouden gewet worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gewet	bent gewet	bent/is gewet	zijt gewet	is gewet	zijn gewet	zijn gewet	zijn gewet
verleden (v.v.t.)	was gewet	was gewet	was gewet	waart gewet	was gewet	waren gewet	waren gewet	waren gewet
toekomend (v.t.t.t.)	zal gewet zijn	zult gewet zijn	zult gewet zijn	zult gewet zijn	zal gewet zijn	zullen gewet zijn	zullen gewet zijn	zullen gewet zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gewet zijn	zou gewet zijn	zou/zoudt gewet zijn	zoudt gewet zijn	zou gewet zijn	zouden gewet zijn	zouden gewet zijn	zouden gewet zijn