werkstudent
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: werkstudent (hulp, bestand)
- IPA: /ˈwɛrkstydɛnt/
Woordafbreking
- werk·stu·dent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | werkstudent | werkstudenten |
verkleinwoord | werkstudentje | werkstudentjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die studeert en een betaald bijbaantje heeft, om (een deel van) zijn studie en levensonderhoud te betalen
- Het overvolle bureau was van Klippacast-oprichter Yeelen Knegtering. De destijds nog werkstudent vroeg zich af waarom het in dit digitale tijdperk nog nodig was om kassabonnen uit te printen. Samen met zes vrienden, allen met een achtergrond in de ICT, besloot hij een oplossing te bedenken.[3]
- Hij ging als werkstudent tijdens de zomervakantie aan de slag voor een schoonmaakbedrijf dat werkzaamheden in het parlement in de Belgische hoofdstad uitvoerde. Het schoonmaakbedrijf heeft destijds bewijs geleverd dat de man geen strafblad had, aldus het parlement.[4]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord werkstudent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "werkstudent" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ werkstudent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf GABI OUWERKERK 11 okt. 2017
- ↑ de Telegraaf 06 apr. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %