wereldtitel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·reld·ti·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wereldtitel wereldtitels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de wereldtitelm

  1. (sport) het recht zich wereldkampioen te noemen
    • Hij veroverde daar de wereldtitel in. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be