weger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- we·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van wegen met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weger | wegers |
verkleinwoord | wegertje | wegertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand wiens beroep het is te wegen
- (gereedschap) instrument om mee te wegen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wegeren |
weger
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegeren
- Ik weger.
- gebiedende wijs van wegeren
- Weger!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegeren
- Weger je?
Gangbaarheid
- Het woord weger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weger" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Gereedschap in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 78 %
- Prevalentie Vlaanderen 72 %