weekendje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • week·end·je

Zelfstandig naamwoord

het weekendjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord weekend
     Ik heb nooit alleen gewoond, ik ben altijd met anderen op pad en ik ga met mijn gezin op vakantie of met vrienden een weekendje weg.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia