waswater

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • was·wa·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord waswater waswaters
verkleinwoord waswatertje waswatertjes

Zelfstandig naamwoord

het waswatero

  1. water waarin is of wordt gewassen.
     Wanneer hij 's ochtends wakker werd onder zijn Noorse donzen dekbed, het enige wat hij had bijgedragen aan de inrichting, de Zweden gaven er nog steeds de voorkeur aan om onder gewone dekens kou te lijden, lag er een dunne ijslaag op het waswater in de kan bij zijn wastafelkast, soms was zelfs de pis in de van een blauw patroon voorziene pot onder het bed bevroren.[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142