waspeen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • was·peen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord waspeen waspenen
verkleinwoord waspeentje waspeentjes

Zelfstandig naamwoord

de waspeenv / m

  1. (voeding) bospeen waarvan het loof is verwijderd
    • Ík vind waspeen echt totaal smakeloos. Bospeen is wel lekker, maar een goeie knoestige winterpeen is echt heerlijk, daar zit veel meer smaak aan dan aan waspeen.[1] 
    • Zo blijkt er een fors cultuurverschil te bestaan tussen Katwijk aan Zee, waar vanouds de haringvisserij centraal stond en Katwijk aan den Rijn. Daar leefde men van de tuinbouw - de Katwijkers concentreerden zich op de verbouw van waspeen -, tot de groenteveiling in 2001 ter ziele ging.[2] 
Hyperoniemen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Volkskrant WILMA DE REK 18 mei 2012,
  2. Volkskrant Anet Bleich 31 oktober 2011
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be