wasgoed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • was·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wasgoed
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het wasgoedo

  1. textiel dat net gewassen is of nog moet worden gewassen.
     Toen er zich iets verroerde in de stapel wasgoed had ik eigenlijk weer bij zinnen moeten komen, maar in plaats daarvan raakte ik in paniek en viel ik achterover in het bassin.[1]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers op Wikipedia, ISBN 9789026346477
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be