wandelend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·de·lend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen wandelend
verbogen wandelende
partitief wandelends

Bijvoeglijk naamwoord

wandelend

  1. zich te voet voorbewegend, zich verplaatsend
    • In het Nederlandse Beek werd een wandelend echtpaar getroffen door de bliksem. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: wandelen
verbogen vorm: wandelende

wandelend

  1. onvoltooid deelwoord van wandelen
     Wandelend door de vele kleine bergdorpjes langs de trail heb ik het Amerikaanse volk leren kennen als vriendelijk, respectvol en opvallend gastvrij.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia