wallen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wal·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wallen
walde
gewald
zwak -d volledig

Werkwoord

  1. een wal opwerpen
    1. onovergankelijk werken aan vestingwerken
    2. overgankelijk (van een stuk land) de sloten eromheen schoonmaken door slib en waterplanten langs de kant op de oever te halen
  2. (verouderd) omhoog borrelen
    1. onovergankelijk door verhitting opborrelen
    2. overgankelijk aan de kook brengen of laten weken
    3. onovergankelijk golvende bewegingen maken
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de wallenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wal

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen