walken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wal·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vollen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
walken
walkte
gewalkt
zwak -t volledig

Werkwoord

walken

  1. overgankelijk vilt bewerken door te kneden met een bijtmiddel
    • ... waarna men tot het vollen of walken overgaat. Dit geschiedt op de walktafels, die uit dikke platen van vast hout bestaan, ..., en zóó in zamenhang een groot, aan eenen zeer vlakken molentrechter niet ongelijk vat vormen, onder hetwelk zich in het midden een koperen ketel, in een' kleinen oven gemetseld, bevindt. In dezen is het walkbijtmiddel bevat, dat uit water, met wijnmoêr of zwavelzuur vermengd, bestaat en ... steeds nagenoeg aan de kook moet worden gehouden. Het vilt wordt in deze vloeistof gedompeld en op de walktafel ter dege met de handen bewerkt, ... [2]  
  2. klei verdichten en soepel maken door te kneden

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen