waarschuw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • waar·schuw

Werkwoord

vervoeging van
waarschuwen

waarschuw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waarschuwen
    • Ik waarschuw. 
  2. gebiedende wijs van waarschuwen
    • Waarschuw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waarschuwen
    • Waarschuw je?