vuil

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vuil
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vies’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vuil vuiler vuilst
verbogen vuile vuilere vuilste
partitief vuils vuilers -

Bijvoeglijk naamwoord

vuil

  1. niet schoon, bevuild
     Veel andere hikers gebruikten de Sawyer Squeeze, waarmee je handmatig het vuile water door een filter moest persen.[2]
Antoniemen
Hyponiemen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord vuil -
verkleinwoord vuiltje vuiltjes

Zelfstandig naamwoord

het vuilo

  1. viezigheid, onreine materie
     ’Het werd tijd niet meer alleen te klagen over al het vuil dat ik zag,’ had Orme de barman verteld.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen