vrijpleiten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·plei·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vrijpleiten
pleitte vrij
vrijgepleit
zwak -t volledig

Werkwoord

vrijpleiten

  1. overgankelijk (juridisch) door pleiten vrijspraak verwerven voor iemand, door pleiten de onschuld aantonen van iemand, door pleiten verdedigen
    • De advocaten moeten hun cliënten vrijpleiten in de rechtbank 
  2. wederkerend aantonen of betogen dat men aan iets niet schuldig is
    • Het wil zich vrijpleiten van schuld door over de waardigheid van de Maatschappij te spreken, waar de kleingeestigheid van het Bestuur der Maatschappij aan de orde is. [1] 
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

zich vrijpleiten

  1. wederkerend aantoonen of betoogen dat men niet aan iets schuldig is
    • Natuurlijk is president Clinton de verdachte, maar vandaag moet speciaal aanklager Starr zichzelf eerst vrijpleiten van de beschuldiging dat hij een heksenjacht tegen Clinton op touw heeft gezet. 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • zich vrijpleiten van iedere verantwoordelijkheid
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bron:
    Menno ter Braak
    Vaderlandartikelen 1935
    DBNL - Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be