vriendeloos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrien·de·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vriendeloos vriendelozer vriendeloost
verbogen vriendeloze vriendelozere vriendelooste
partitief vriendeloos vriendelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

vriendeloos

  1. zonder iemand waarmee wederkerig goed contact en vertrouwen bestaat
    • Zij zouden wel eens met elkaar hebben willen praten, maar hun trots weerhield hen, en zwijgend, vriendeloos ging elk zijn eigen weg, met het armhuis of het hospitaal in het verschiet. [1]
Schrijfwijzen
Synoniemen
Opmerkingen
  • Sinds 2005 geeft de Leidraad bij de spellingvoorschriften in regel 9.A uitdrukkelijk aan dat bij afleidingen de tussenklank -e- wordt toegevoegd.[2] Tot dan kon de -en- gebruikt worden als het eerste deel werd opgevat als een meervoudsvorm.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen