voorbereid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·be·reid
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen voorbereid voorbereider voorbereidst
verbogen voorbereide voorbereidere voorbereidste
partitief voorbereids voorbereiders -

Bijvoeglijk naamwoord

voorbereid

  1. voorzien van voldoende hulpmiddelen en vaardigheden om een bepaalde taak naar behoren te kunnen vervullen
     We waren niet goed voorbereid op deze omstandigheden.[1]
     Algauw liepen ze achter elkaar door de schuifdeuren terug naar de eetzaal, waar Sverre in het geheim het ophangen van de schilderijen had voorbereid.[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
voorbereiden

voorbereid

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbereiden
    • ... dat ik voorbereid. 
  2. voltooid deelwoord van voorbereiden

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be