volley

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·ley
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘terugslaan van een bal voor hij de grond geraakt heeft’ voor het eerst aangetroffen in 1890 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord volley volleys
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de volleym

  1. (sport) het terugslaan van een bal voor hij de grond geraakt heeft
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
volleyen

volley

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volleyen
    • Ik volley. 
  2. gebiedende wijs van volleyen
    • Volley! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volleyen
    • Volley je? 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen