visitatie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·si·ta·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visitatie visitaties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de visitatiev [3]

  1. (douane)onderzoek van vervoermiddelen en van vervoerde goederen
  2. (religie) bezoek van de bisschop aan een parochie kerkvisitatie
  3. (religie) bezoek van Maria bij Elizabeth, Maria-Visitatie (31 mei), Maria Boodschap
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen