visibel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·si·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen visibel visibeler visibelst
verbogen visibele visibelere visibelste
partitief visibels visibelers -

Bijvoeglijk naamwoord

visibel [2]

  1. duidelijk, met het oog waarneembaar
     ‘We willen zo terugkeren naar de roots van de loterij, met zeer visibele trekkingen’, zegt Jannie Haek. ‘We tonen zo hoe de trekking gebeurt, op een zeer transparante manier, en denken dat we zo het element van vertrouwen kunnen verhogen.’[3]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. visibel op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 10 oktober 2021 Weblink bron
    bbd
    “Trekkingen loterij straks live te volgen op De Brouckèreplein” (11/01/2019), De Standaard