violent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·o·lent
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen violent violenter violentst
verbogen violente violentere violentste
partitief violents violenters -

Bijvoeglijk naamwoord

violent

  1. met veel kracht
    • Ook Nellers stramme rechterhand krijgt aandacht. „Te violent”, vindt Gatti. „Je omarmt iemand ook niet met gestrekte armen. Niet zo klikken met je armen. Dan wordt de respons van het orkest onhelder.” [4]
  2. met onberaden gedrevenheid
    • Dorlas, die zijn stemmingswisselingen wijt aan de slaapziekte apneu waaraan hij lijdt, heeft zich zelden in de hand en wordt geregeld overvallen door de violente interventies van zijn eigen Stem, die hij steeds meer gaat beschouwen als een Fremdkörper. [5]
Synoniemen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
violent more violent most violent

Bijvoeglijk naamwoord

violent

  1. gewelddadig, heftig


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   violent violente
  vrouwelijk   violents violentes

Bijvoeglijk naamwoord

violent

  1. gewelddadig

Werkwoord

violent

vervoeging van
violer

violent

  1. derde persoon meervoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van violer
  1. derde persoon meervoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van violer


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

violent

  1. gewelddadig
Overerving en ontlening

Verwijzingen


Oudfrans

Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

violent

  1. gewelddadig
Overerving en ontlening

Verwijzingen