violen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·o·len

Zelfstandig naamwoord

de violenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord viool

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
violar

violen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van violar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van violar