viaje

Uit WikiWoordenboek

Spaans

Uitspraak
  • IPA: /ˈbja.xe/
Woordafbreking
  • via·je
enkelvoud meervoud
viaje viajes

Zelfstandig naamwoord

viaje m

  1. reis

Werkwoord

vervoeging van
viajar

viaje

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van viajar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van viajar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van viajar