verwoesten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·woes·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van woest met het voorvoegsel ver- met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwoesten
verwoestte
verwoest
zwak -t volledig

Werkwoord

verwoesten

  1. overgankelijk totaal vernielen, niets intact laten
    • Het noodweer verwoestte de ganse oogst. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be