verstek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·stek
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘afwezigheid bij rechtszitting’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1]
  • Naamwoord van handeling van "versteken" «verbergen, verstoppen»
enkelvoud meervoud
naamwoord verstek verstekken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het versteko

  1. (juridisch) afwezigheid wanneer men verwacht wordt aanwezig te zijn
    • Hij is bij verstek veroordeeld. 
    • Hij liet verstek gaan. 
  2. (gereedschap) een niet-haakse hoek waaronder iets afgezaagd wordt
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen