verstaanbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·staan·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verstaanbaar verstaanbaarder verstaanbaarst
verbogen verstaanbare verstaanbaardere verstaanbaarste
partitief verstaanbaars verstaanbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

verstaanbaar

  1. dat je wat gezegd wordt kunt begrijpen
    • Hij sprak zo snel dat hij voor mij niet meer verstaanbaar was. 
  2. dat je wat gezegd wordt kunt horen
    • Hij sprak zo zachtjes dat hij door mij niet meer verstaanbaar was. 
    • Het was verre van rustig in de Heuvels. Kleine Woord had tenminste moeite om zich voor Schoonheid verstaanbaar te maken toen hij zei: ' We moeten nog verder gaan, denk ik. [1] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 120
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be