versper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sper

Werkwoord

vervoeging van
versperren

versper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versperren
    • Ik versper. 
  2. gebiedende wijs van versperren
    • Versper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versperren
    • Versper je?