versoepel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·soe·pel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
versoepelen |
versoepel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versoepelen
- Ik versoepel.
- gebiedende wijs van versoepelen
- Versoepel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versoepelen
- Versoepel je?