versnelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·snelt

Werkwoord

vervoeging van
versnellen

versnelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versnellen
    • Jij versnelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versnellen
    • Hij versnelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van versnellen
    • Versnelt!