verslepen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verslepen
versleepte
versleept
zwak -t volledig

Werkwoord

verslepen

  1. overgankelijk door slepen naar een andere plaats brengen
    • Het schip werd door een aantal sleepboten naar een andere haven versleept. 
Afgeleide begrippen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
verslijpen

verslepen

  1. meervoud verleden tijd van verslijpen
    • Wij verslepen. 
    • Jullie verslepen. 
    • Zij verslepen. 
  2. voltooid deelwoord van verslijpen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be