verrijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·rijk

Werkwoord

vervoeging van
verrijken

verrijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verrijken
    • Ik verrijk. 
  2. gebiedende wijs van verrijken
    • Verrijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verrijken
    • Verrijk je?