verplichten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
verplichten verplichtend
verplichting


Woordafbreking
  • ver·plich·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verplichten
verplichtte
verplicht
zwak -t volledig

Werkwoord

verplichten

  1. overgankelijk tot regel maken dat iets moet
    • Dat verplicht je tot niets. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen