verleng

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·leng

Werkwoord

vervoeging van
verlengen

verleng

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verlengen
    • Ik verleng. 
  2. gebiedende wijs van verlengen
    • Verleng! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verlengen
    • Verleng je?