verkondig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·kon·dig

Werkwoord

vervoeging van
verkondigen

verkondig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verkondigen
    • Ik verkondig. 
  2. gebiedende wijs van verkondigen
    • Verkondig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verkondigen
    • Verkondig je?