vergewis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·ge·wis
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vergewissen |
vergewis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich vergewissen
- Ik vergewis me.
- gebiedende wijs van zich vergewissen
- Vergewis je!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich vergewissen
- Vergewis je je?