vergader
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·ga·der
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vergaderen |
vergader
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergaderen
- Ik vergader.
- gebiedende wijs van vergaderen
- Vergader!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergaderen
- Vergader je?