verbroederen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·broe·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van broeder met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbroederen
verbroederde
verbroederd
zwak -d volledig

Werkwoord

verbroederen [1] [2]

  1. overgankelijk bijzonder sterke banden aanknopen
    • Geconfronteerd met een gemeenschappelijke vijand verbroederden zij met elkaar. 
  2. wederkerend zich ~: zich als broeders met elkaar verenigen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen