verbouwereerdheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·bou·we·reerd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verbouwereerdheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verbouwereerdheidv

  1. het onaangenaam verrast zijn
    • 't Volgende oogenblik stond Rozijntje met een rijksdaalder in haar hand en toen ze van de verbouwereerdheid bekomen was, was vader al weg en zette de trein zich in beweging. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen