verblinden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·blin·den
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van blind met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verblinden
verblindde
verblind
zwak -d volledig

Werkwoord

verblinden

  1. overgankelijk beroven van het vermogen te zien
    • De op hem gerichte schijnwerper verblindde hem volledig. 
  2. overgankelijk (figuurlijk) een illusie geven aan, misleiden
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen