verbindend
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: verbindend (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ver·bin·dend
Woordherkomst en -opbouw
stellend | |
---|---|
onverbogen | verbindend |
verbogen | verbindende |
partitief | verbindends |
Bijvoeglijk naamwoord
verbindend [1]
- het vermogen hebbend om zaken en mensen bij elkaar te brengen
- Het lijkt steeds moeilijker te worden om elkaar in het dagelijks leven te ontmoeten. De plaatsen waar heel uiteenlopende mensen elkaar van oudsher tegenkomen - kerk, kantoor, café, sportclub, school - verliezen die verbindende functie steeds meer.[2]
- verplichtend
- Voor regeringspartij VVD en gedoogpartner PVV is het antwoord duidelijk: nee. Minister Henk Kamp (Sociale Zaken, VVD) moet cao’s niet meer ‘algemeen verbindend verklaren’. Met andere woorden: de minister moet de cao’s, die vakbonden en werkgevers uitonderhandelen, niet meer opleggen aan alle werknemers en werkgevers in een sector.[3]
Synoniemen
- [1] koppelend, samenvoegend, aaneenschakelend
- [2] onschendbaar, obligatoir, bindend
Verwante begrippen
Vertalingen
1. koppelend
Vertalingen
2. verplichtend
Werkwoord
vervoeging van: | verbinden |
verbogen vorm: | verbindende |
verbindend
Gangbaarheid
- Het woord verbindend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Kees Graafland 25-DECEMBER-2017
- ↑ NRC Marike Stellinga 15 december 2011