vastgrijpen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·grij·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastgrijpen
greep vast
vastgegrepen
klasse 1 volledig

Werkwoord

vastgrijpen

  1. overgankelijk iets stevig in de handen pakken
    • Uzzia greep de Ark des Verbonds vast en werd op slag gedood. 
  2. wederkerend zich ~ aan: zich verankeren door iets stevig beet te pakken
    • Zij trachtten zich eraan vast te grijpen, maar de stroming was te sterk. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be