valideert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·li·deert

Werkwoord

vervoeging van
valideren

valideert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van valideren
    • Jij valideert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van valideren
    • Hij valideert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van valideren
    • Valideert!