urgent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ur·gent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans. Verder te herleiden tot urgens, het tegenwoordig deelwoord van het Latijnse werkwoord urgere. In de betekenis van ‘dringend’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]Frans [2][3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen urgent urgenter urgentst
verbogen urgente urgentere urgentste
partitief urgents urgenters -

Bijvoeglijk naamwoord

urgent

  1. zonder uitstel aandacht vereisend
    • Een urgente zaak. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

stellend vergrotend overtreffend
urgent more urgent most urgent

urgent

  1. dringend, urgent


Frans

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   urgent urgents
  vrouwelijk   urgente urgentes

Bijvoeglijk naamwoord

urgent

  1. dringend, urgent