uitzoekt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zoekt

Werkwoord

vervoeging van
uitzoeken

uitzoekt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzoeken
    • ... dat jij uitzoekt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzoeken
    • ... dat hij uitzoekt.