uitstoten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·sto·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitstoten
stiet uit
stootte uit
uitgestoten
klasse 7

gemengd
zwak -t

volledig

Werkwoord

uitstoten [1]

  1. overgankelijk uit een groep doen weggaan
    • Op een zekere leeftijd worden mannetjesolifanten uitgestoten uit de kudde. 
  2. overgankelijk (milieukunde) in het milieu vrijlaten
    • Er werd bij dat proces vrij veel kwik en cadmium uitgestoten. 
     De stikstofuitstoot in Nederland is de grootste van de hele EU. Ons land stoot per hectare vier keer zoveel uit als het EU-gemiddelde. Het grootste gedeelte, zo'n 60 procent, komt uit de landbouw, blijkt uit cijfers van het RIVM.[2]
  3. overgankelijk uiten
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de uitstotenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitstoot

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 30 juni 2022 Weblink bron “Stikstofuitstoot van boeren gaat omlaag, maar het is nog lang niet genoeg” (30 juni 2022), NU.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be