uitstelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·stelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitstellen |
uitstelt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstellen
- ... dat jij uitstelt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstellen
- ... dat hij uitstelt.