uitspraken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·spra·ken

Zelfstandig naamwoord

de uitsprakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitspraak

Werkwoord

vervoeging van
uitspreken

uitspraken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitspreken
    • ...dat wij uitspraken. 
    • ...dat jullie uitspraken. 
    • ...dat zij uitspraken. 
     ’Ik zou hem nooit zoiets laten doen.’ Deze zin, die verschillende mensen voor vertrek tegen mij uitspraken, spookte al een tijd door mijn hoofd.[1]
     Sunak en Javid behoren beiden tot de Conservatieve Partij van Johnson. Binnen zijn eigen partij werd al langer gevraagd om het vertrek van de premier. Zo overleefde Johnson begin juni nipt een vertrouwensstemming, waarbij minder dan zes op de tien partijgenoten steun voor hem uitspraken.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 6 juli 2022 Weblink bron “Britse premier Johnson stapt op, maar blijft zitten tot opvolger bekend is” (onderdag 07 juli 2022), NU.nl