uitprobeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·pro·beert

Werkwoord

vervoeging van
uitproberen

uitprobeert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitproberen
    • ... dat jij uitprobeert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitproberen
    • ... dat hij uitprobeert.