uitdeelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·deelt

Werkwoord

vervoeging van
uitdelen

uitdeelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdelen
    • ... dat jij uitdeelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdelen
    • ... dat hij uitdeelt.